Eerste deeltheorie: historische afstamming

De eerste deeltheorie stelt dat het leven begon met één eenvoudige levende cel (te vergelijken met de huidige bacteriën, prokaryoten genoemd). Na vele miljoenen jaren ontstonden door symbiose van dergelijke bacteriën complexere en grotere cellen (de zogenaamde eukaryoten). Uit deze eukaryoten ontstonden in een volgende stap meercellige levensvormen waarbij niet elke cel dezelfde functie kreeg. Deze meercellige levensvormen vormden de basis voor planten en dieren, eerst ongewervelden (weekdieren dus), en vervolgens gewervelden (aanvankelijk vissen omdat het leven in het water ontstond). Uit de vissen zijn dan amfibieën ontstaan, en daaruit dan weer reptielen. En uit de reptielen zijn tenslotte enerzijds de vogels en anderzijds de zoogdieren ontstaan. En last but not least, heel recent, de laatste 7 miljoen jaar, evolueerde bepaalde apen tot de mens.

Heel nauwkeurig is dit verhaal uiteraard niet, maar het geeft in grote lijnen de eerste deeltheorie. Hoe meer men in detail gaat, hoe minder eenduidig deze deeltheorie. Zo bestaan er bijvoorbeeld twee theorieën over de evolutie van vogels. Er is de theorie “vanop de grond” en de theorie “vanuit de bomen”. Sommigen postuleren reptielen van wie de voorste ledematen aanvankelijk dienden voor het evenwicht bij het najagen van insecten en geleidelijk evolueerden tot vleugels. Anderen denken dat reptielen die in bomen klommen op een gegeven moment vliezen ontwikkelden tussen hun ledematen voor glijvluchten vanuit de bomen naar beneden, en dat dit later evolueerde tot vleugels. Het gaat hierbij niet zozeer over varianten van het mechanisme maar over de veronderstelde volgordelijkheid van deze afstamming der soorten.

Verder lezen